dinsdag 8 maart 2011

Noah and the Whale: Last Night on Earth

muzikale snoepwinkel, gaatjes incluis

Een muzikale kameleon is ie wel, die Charlie Fink. ‘Peaceful the World Lays Me Down’, het debuut van Noah and the Whale klonk met zijn arsenaal aan ukuleles, banjo’s en andere fantasierijke instrumenten als de uitgemeten soundtrack van zowat elke film met Michael Cera of Zooey Deschanel - artiefartieindie quoi, terwijl ‘The First Days of Spring’ naast het meelijwekkende relaas van Finks breuk met Laura Marling ook een voorzichtige duik in de wereld van de postrock was. En ja hoor, ook op hun derde plaat, ‘Last Night on Earth’, maken Noah and the Whale een radicale muzikale ommekeer waarvoor je op de kermis enkel de echte durvers kan warm maken.

Helaas ziet dat soort attracties er altijd spectaculair uit, maar blijkt na afloop dat je die laatste smoutebol toch niet meer had moeten binnenspelen. Ook op ‘Last Night on Earth’ is het de overdaad die schaadt en worden een aantal in wezen best leuke nummers vakkundig om zeep geholpen door overdreven ijver. Zo is ‘Life is Life’ een chaotische collage van wat wel drie verschillende nummers lijken, die zelfs elk apart het gewicht van platitudes als “It feels like his new life can start / And it feels like heaven” niet kunnen dragen. Ook ‘Waiting for My Chance to Come’ steekt stevig van wal met een opwekkende viool en wat flarden Paul Simon ten tijde van Graceland, maar het refrein en de samenzang weten niet helemaal te overtuigen en de elektronica is er al helemaal een ongewenste gast.

Dat is hij overigens zowat op de hele plaat, waar overmatige productie en sluimerende elektronische inbreng voor een te afgelikt geluid zorgen. Het meest acute voorbeeld van dat euvel is ‘Give it All Back’: de absolute stinker van de plaat begint nochtans kinderlijk leuk  met een marimba, maar steelt iets te schaamteloos de nostalgische thematiek van Bryan Adams ‘Summer of ‘69’ en klinkt uiteindelijk als een flauw afkooksel van Mika. En dat is op zich al een weinig benijdenswaardige referentie, dan mogen Charlie en co. nog zo netjes “influences like Bruce and the Band” aanhalen. Ook ‘Tonight’s the Kind of Night’ zorgt an sich wel voor een golf van euforie, maar het overenthousiaste achtergrondkoor laat je wat verdwaasd achter. Beetje als buikpijn na een raid op de snoepwinkel, en je krijgt er nog gaatjes van ook.

Toch hebben Noah and the Whale ook voor een aantal songs gezorgd waar zelfs de strengste tandarts geen bezwaar zou tegen hebben. Het lome, zweverige ‘Wild Thing’ zouden we op een andere plaat misschien een beetje saai durven noemen, maar is hier tussen al dat elektronicageweld eerder een verademing. En bovendien ook een mooi staaltje songwriting: Fink wou er naar eigen zeggen een Twin Peakssfeertje aan geven en het uiteindelijke resultaat zou in elk geval niet hebben misstaan op de radiovriendelijke versie van Nick Caves ‘Murder Ballads’. Ook op eerste single ‘L.I.F.E.G.O.E.S.O.N.’ - zowat de meest onmogelijke titel om op je toetsenbord te toveren - schakelen de Londenaars een versnelling lager en komen zo aardig in de buurt van het hitpotentieel van ‘5 Years Time’.

Het is dan ook geen toeval dat net die nummers waar Noah and the Whale alle overdadige elektronica weren, de sterkhouders van dit album vormen. Het instrumentale ‘Paradise Stars’ is een parel van een pianoballad die wat ons betreft te snel voorbijvliegt en op ‘Just Me Before We Met’ zorgt de fijne viool in combinatie met Finks breekbaar melancholische stem voor één keer niet voor tragiek, wel voor ontwapenende charme.

Die paar gezonde tussendoortjes brengen echter niet genoeg evenwicht in de voedselpiramide van de hele plaat en mierzoete afsluiter ‘Old Joy’ doet de balans uiteindelijk faliekant in de verkeerde richting omslaan. Het is zo’n cliché dat je het als recensent amper nog durft bovenhalen, maar iemand had Fink and friends er toch eens aan mogen herinneren dat less echt wel more is. En als u ons nu wil excuseren, wij moeten dringend onze tanden gaan poetsen.


Noah and the Whale staan op 19 april in de kleine zaal van de AB. 
Hopelijk laten ze dan die electronica achterwege.

zondag 6 maart 2011

Yevgueni: Welkenraedt

krachtige herkenbaarheid

“Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem - ploem ploem” schrijft Paul Van Ostaijen in het weergaloos eenvoudige gedicht ‘Marc groet ’s morgens de dingen’. Eenzelfde sfeer roept voor ondergetekende het oeuvre van Yevgueni op: de kracht van het Nederlands is hier haar herkenbaarheid en hoewel Klaas Delrue geen diepfilosofisch dichter is, toont hij zich wel keer op keer een begenadigd songschrijver. Een keizer van het detail ook, waardoor nummers als ‘Als ze lacht’ en ‘Manzijn’ er in het verleden al moeiteloos in slaagden een vaste stek in onze harten te veroveren.

Met ‘Welkenraedt’ brengt Yevgueni, Vlaanderens kleinkunsthoop in bange dagen, ondertussen haar vierde plaat uit, al valt het leeuwendeel van de nummers hier nog bezwaarlijk in dat vakje onder te brengen. Zanger Klaas Delrue mag dan wel opkomen voor Groen!, op muzikaal vlak hebben ze de geitenwollen sokken al lang opgeborgen en ongetwijfeld zit producer Stef Kamil Carlens van Zita Swoon daar voor iets tussen. Zo is het titelnummer er één met een behoorlijke weerhaak - al had dat vreemdsoortige experimentje op het einde voor ons niet gehoeven, neigt ‘Lege handen’ met zijn warrige intro zelfs voorzichtig naar Radiohead en krijgt ook eerste single ‘Was er maar iemand’ naast een leuke twist een opvallend gruizelige finale aangemeten.

Maar niet gevreesd, tegelijk geeft Yevgueni naar aloude traditie ook op ‘Welkenraedt’ de lente een duwtje in de rug. ‘Elisa’ zorgt van bij de eerste noten voor een stevige injectie Vitamine D en die fractie van een seconde ingehouden spanning voor het refrein losbarst is van het opwindendste dat wij in tijden gehoord hebben. Met kinderlijk enthousiasme declameert Delrue zijn schrijfsels, waardoor zelfs enigszins platgetreden paden als “Ik hoor je niet, maar ik heb je wel begrepen” uit zijn mond overtuigend klinken. Andere tradities worden evengoed in ere gehouden en zo vergast Yevgueni ons ook op hun vierde langspeler op een verrassende cover. Samen met de brommende stem van Jan De Wilde wagen ze zich aan Eels’ ‘Beautiful Freak’, maar we moeten toegeven dat we niet zo goed weten wat uiteindelijk van ‘Zalige Zot’ te denken.

Op andere vlakken is onze mening dan weer wel zeer uitgesproken, zoals in het geval van ‘Veel te mooie dag’ - dat trouwens opvallend veel weg heeft van het weergaloze 'Packing Blankets' van diezelfde Eels. Net zoals de zon te hard scheen op de dag dat goede vriendin Yasmine het tijdelijke voor het eeuwige inruilde, klinkt de gitaar hier te vrolijk voor het intrieste verhaal. Het Nederlands mag dan vaak als euvel voor goede popmuziek gezien worden, maar zorgt er hier enkel voor dat de hartbrekende boodschap nog acuter aankomt. Ook ‘Verder zonder haar’ klinkt opvallend opwekkend voor het relaas van wat Delrue laconiek “een echte wereldramp” noemt en met een aardige woordspeling zet hij ons op het verkeerde been. Dit keer geen liefdesverdriet, wel een vervaarlijk terugwijkende haarlijn.

Met de nodige uiterlijke ongemakken worden de mannen van Yevgueni groot en zo ook het ondertussen met het behangpapier van hun oeuvre versmolten personage Robbie. Zoals het hoort is ‘Robbie en de aftocht’ verre van een vrolijk nummer over gemiste kansen, spijt en “doodgewoon vergeten waar je nu had willen staan / en waarom het dan zo anders is gegaan”, door de strijkers op het einde met een extra laagje bitterheid overgoten. De beste metafoor voor opgroeien vinden we echter terug op ‘Hofstraat’, waar Delrue er met enkele rake woorden - een sponzen broek, een tunnel en een sportpaleis - in slaagt een heel nostalgisch universum op te roepen. “Ik huil niet mee, ik ben al groot” zingt hij, maar vergeef het ons als Yevgueni bij ons op tijd en stond toch nog voor een krop in de keel kan zorgen.

zaterdag 26 februari 2011

Zalige zot

Unicum, zo maar eventjes twee posts op één dag. Daar moet wel een erg goede reden voor zijn, hoor ik u denken. En die is er wel degelijk, want doorgaans loop ik niet over van de inspiratie - heeft u ongetwijfeld zelf ook al mogen merken aan de gestage groei van deze webpagina.

Maar vandaag kom ik met het heuglijke nieuws dat Yevgueni, Vlaanderens kleinkunsthoop in bange dagen, een nieuwe plaat uit heeft. 'Welkenraedt' heet het ding en binnenkort leest u er mijn onverbloemde mening over. Nu al kan ik u melden dat het Nederlands voor één keer geen beperking hoeft te zijn voor muziek, maar dat de vondsten in ons eigen taaltje hier keer op keer een glimlach op mijn lippen tevoorschijn toveren.

Oh, en de plaat heeft al bij voorbaat mijn eeuwige respect gewonnen dankzij deze cover van Eels' Beautiful Freak. Al blijft het origineel natuurlijk onklopbaar.


Band of Horses doet AB dromen

Band of Horses (+ Mika Noga and the Gents)
Ancienne Belgique, 24 februari 2011


Mike Noga kwam het podium van de AB opgeslenterd met zijn Gentlemen of Fortune, een verse kater na een nachtje Amsterdam en meteen ook het perfecte medicijn om die weg te spoelen; een frisse Belgische pint én een fles whisky. Dat leverde hem vanuit het publiek het bizarre compliment op dat hij dronk als Eddie Vedder - “I wish I had his money!” - maar ondanks dat excentrieke gedrag en songtitels als ‘All My Friends Are Alcoholics’ hield dit Australische viertal zich op muzikaal vlak eerder gedeisd. Hun mengeling van blues, pop en rock en dan zeker afsluiter ‘Down Like JFK’ - waar ze werden bijgestaan door Band of Horses’ toetsenist Ryan Monroe - wist aardig wat hoofden, handen en voeten in beweging te zetten, maar liet nooit een écht verpletterende indruk na.

Erg braafjes begonnen ook Band of Horses aan hun set en daarbij putten ze gelukkig niet enkel uit het laatste album ‘Inifinite Arms’, waarop naar onze bescheiden mening veel te weinig buiten de lijntjes gekleurd werd. Opener ‘Evening Kitchen’ werd verrassend gebracht; enkel Tyler Ramsey begeleidde de melancholische stem van Ben Bridwell op gitaar, wat voor een eerste ontwapenende chemie op het podium zorgde. Daarna leek het er echter al snel op dat het grootste euvel van die laatste plaat meteen ook een beetje de domper op het concert zou vormen. Op hun meest recente worp leunt Band of Horses namelijk te dicht aan bij de mainstream en zodoende nam titelnummer ‘Infinite Arms’ een aangenaam zweverige start, maar begon met te lange, weinig meeslepende gitaarinterventies al snel te vervelen.

Het weidse ‘Factory’ wist enigszins te charmeren, maar toch werden we pas echt wakker van ‘Cigarettes, Wedding Bands’ - niet toevallig van hun tweede langspeler ‘Cease to Begin’. Helaas gingen de emoties in Bridwells stem een beetje verloren in het gitaargeweld en spatte het spelplezier dat de band duidelijk in overvloed beleefde nog niet helemaal op het publiek over. Daarvoor was het wachten op ‘The Great Salt Lake’, dat rockt, zweeft en ontroert tegelijkertijd en bovendien een geweldig gevoel voor timing vereist - getuige daarvan de overenthousiaste fan die het refrein een tikkeltje te vroeg inzette. Kippenvel kwam er meteen daarop met ‘Is There a Ghost’ en ook ‘Islands on the Coast’ klonk snedig en uitgelaten - alleen spijtig dat Bridwell de hoge noten in het refrein niet altijd even feilloos aansloeg.

Vooral in de tweede helft van het concert werd gretig naar ouder materiaal teruggegrepen, wat voor een reeks opeenvolgende hoogtepunten zorgde. Tijdens ‘The General Specific’ waanden we ons even aan een kampvuur en konden we het niet laten simultaan met Bridwells tamboerijn ook onze handpalmen te verenigen en het sowieso al intens mooie ‘Part One’ kreeg een bloedstollend uitgesponnen finale. Ballade ‘No One’s Gonna Love You’ deed ons even geloven dat Band of Horses - ondanks het wandelend kleurboek dat Bridwell wel lijkt te zijn - vooral niet te hard moet proberen te rocken, maar meteen daarop was er het stomende duo  ‘Ode to LRC’  en ‘Wicked Gil’ om ons van ons ongelijk te bewijzen.

Klassieker in wording ‘The Funeral’ kondigde Bridwell aan als “our fake last song” en na een wel erg lange pauze werd eerst nog de jarige roadie door de hele AB in de bloemetjes gezet, waarop eersteling ‘Everything All the Time’ alleen verantwoordelijk was voor bisnummers ‘The First Song’ en het herhaaldelijk aangevraagde ‘Monsters’ - “Stop calling us that, it’s not polite” grapte Bridwell nog. Tekenend wel dat Band of Horses nieuwer materiaal ontweek in de finale van het concert, alsof het kwintet uit Seattle ook zelf besefte dat de bravere nummers uit hun laatste plaat er uiteindelijk voor zorgden dat deze passage in de AB als meer dan degelijk, maar verre van altijd overdonderend geboekstaafd zal staan.

dinsdag 15 februari 2011

De dreiging die flappert door de nacht

Best komiek eigenlijk. Greg Dulli, die in de jaren negentig nog aan het roer stond bij de Afghan Whigs en ons er ondanks vrouwvriendelijke lyrics als “I have a dick for a brain” toch van probeerde te overtuigen een gentleman te zijn, bracht uitgerekend op Valentijn een nieuw album uit. Zelfs voor de hopeloze singles onder ons viel er op 14 februari dus iets te vieren, want met ‘Dynamite Steps’ levert Dulli het zoveelste bewijs dat hij ook onder nom de plume The Twilight Singers nog steeds een - niet eens altijd zo - gevoelige snaar weet te raken.

Geen zorgen trouwens, de misogyne meester van weleer is na al die jaren nog niets van zijn pluimen verloren. “Spread your legs / Insert your alibi” klinkt het op ‘On the Corner’, dat gedreven wordt door korrelige gitaren, snedige strijkers en een ongemeen op de heupen werkende drumpartij. Het hele album is Dulli pur sang, maar tegelijk klinkt hij op ‘Dynamite Steps’ donkerder en melancholischer dan ooit. In een ver verleden zelf filmstudent geweest, beschrijft Dulli zijn albums graag als “shot on location” zonder expliciet duidelijk te maken waar dat dan juist moge zijn. Het oeuvre van Afghan Whigs laat zich misschien nog het best vastpinnen in een groezelige bar op zaterdagavond en wat Dulli met Mark Lanegan brengt als The Gutter Twins  lijkt ook daadwerkelijk in een vervuild stadsriool bekokstoofd. Dat laatste wel degelijk als compliment bedoeld.

In die traditie klinkt ‘Dynamite Steps’ alsof Dulli - en in zijn kielzog oa. Ani DiFranco, Joseph Arthur en Nick McCabe - net uit een mistig moeras komen gekropen. Opener ‘Last Night in Town’ teert aanvankelijk nog op relatief warme pianoklanken, maar in de achtergrond vóel je de ijzig koude wind in je vel snijden en wanneer de bijna smachtende gitaren invallen, kan dat tellen als intentieverklaring. “I promise to be with you ‘till the end” zingt Dulli, maar voegt er al even snel en kenmerkend aan toe “Or somewhere near the end” - de snoodaard. Meteen daarna volgt ‘Be Invited’, waar Dulli zich vocaal laat bijstaan door bloedbroeder Mark Lanegan, wat resulteert in een ongeziene dreiging en hardnekkig kippenvel dat zich voor de rest van de plaat tussen je poriën nestelt.

De vuurvliegjes die boven dat ingebeelde moeras zweven krijgen vorm op ‘Get Lucky’, terwijl Dulli met sobere drumslagen op de achtergrond zijn mantra “I get lucky sometimes” declareert en ‘Blackbird and the Fox’ drijft op een uitgepuurd gitaarritme en een bijna feeërieke samenzang met DiFranco. ‘She Was Stolen’ is dan weer een rustig, pianogedreven nummer waarover een kwade ziel zou durven beweren dat Dulli in de gewrochten van zijn ziel een vleugje Chris Martin of toch op zijn minst Guy Garvey aangetroffen heeft. Althans tot halverwege het nummer, wanneer dreunend gitaargeweld de overhand neemt en het onmiskenbaar Dulli zelf is die om een verloren liefde treurt.

Dulli pur sang schreven we en dus ook vaak een extreem wisselende dynamiek in één en dezelfde song, maar ons is de botsing tussen Dulli’s aangrijpende falsetto in de strofes en de stadionrock van het refrein in “The Beginning of the End’ net iets te abrupt. Hetzelfde fenomeen bij ‘Never Seen No Devil’, maar hier zorgt die kakofonie van rudimentaire violen en een gitaarriedel die wel uit een Amerikaanse traditional lijkt te stammen bizar genoeg wel voor de nodige dramatiek. Al helpt het vast dat Dulli hier voluit op de knieën gaat voor het zwakke geslacht. “Baby pull me even closer / Tangled like the web she weaves.”

Het cliché wil dat de leden van datzelfde, minder sterke geslacht er stuk voor stuk stiekem van dromen onderworpen te worden. Over dat soort Flairpraat wenst de redactie zich niet uit te spreken, maar bij het horen van de laatste streepjes catharsis die afsluiter en titelnummer ‘Dynamite Steps’ uitwasemt vonden we het alvast een groot gemis dat Greg Dulli hier op Valentijn niet voor de deur stond met zijn gitaar. En zijn alibi, dat ook.

maandag 14 februari 2011

All you need is love

Eens lekker tegendraads doen. In tegenstelling tot de échte hipsters van mijn generatie, heb ik géén afschuwelijke hekel aan Valentijn. Vorige edities had ik nog reden om het Feest van de Liefde te vieren - de 364 andere dagen van het jaar is liefde namelijk een werkwoord - maar dat was meestal buiten mijn toenmalige wederhelften gerekend. Zij waren - opgepast, kanjer van een eufemisme - niet meteen romantisch aangelegd en verder dan een etentje bij de plaatselijk Italiaan, samen met al die andere koppels zonder échte plannen, kwamen we niet op 14 februari. Eén keer ben ik er zelfs in geslaagd letterkoekjes te bakken die netjes 'Ik hou van je' spelden - we zijn allemaal puber geweest, toch? - die de onverlaat in één keer binnenspeelde. Uiteraard zonder de niet eens zo verborgen boodschap te hebben ontcijferd.

Vandaag moet ik het alleen zien te rooien en dat bespaart me me meteen de onvermijdelijke teleurstelling, wanneer blijkt dat Zijn kalenderskills wat te wensen over laten. Nog meer goed nieuws, nu kan ik probleemloos de hele dag melige nummers meekwelen zonder een wederhelft die me daar argwanend om bekijkt. Hieronder dus mijn lijst met enkele van de mooiste liefdesliedjes aller tijden, in willekeurige volgorde. Elke gelijkenis met bestaande lijstjes, berust op louter toeval. Of goede smaak, dat kan ook.

Nick Cave and the Bad Seeds - Into My Arms


Ik hou van alle incarnaties van Nick Cave - de geile bok bij Grinderman en de demonische vleermuis bij nummers als 'Red Right Hand' of 'The Mercy Seat' - maar misschien nog het meest van al van deze. Cave die alle schijn en bombast achterwege laat en gewoon een pijnlijk puur liefdeslied brengt. "I don't believe in the existence of angels / But looking at you I wonder if that is true."

The Beach Boys - God Only Knows


Echte liefde valt niet in woorden te vatten, en echt liefdesverdriet dus ook niet. De broertjes Wilson hebben dus overschot van gelijk wanneer ze er niet eens aan durven denken hoe ellendig ze zich zouden voelen zonder hun Ware. "God only knows what I'd be without you."

The Smiths - There is a Light That Never Goes Out

Een hele boterham, die titel. Maar de boodschap van dit nummer is dodelijk eenvoudig, en dodelijk doeltreffend. Want wanneer je echt verliefd bent, kan de hele wereld je gestolen worden. Ook de verkeersregels blijkbaar. "If a double-decker bus crashes into us / To die by your side is such a heavenly way to die." 

Coldplay - Green Eyes

Dit nummer schreef Chris Martin ooit voor zijn toenmalige liefje en het gerucht doet de ronde dat Gwyneth Paltrow het niet zo fijn vond wanneer haar echtgenoot het live bracht, omdat het niet over haar eigen persoontje gaat. Je zou je voor minder zorgen beginnen maken over je relatie wanneer je die tekst hoort. "Honey you are a rock, upon which I stand."

Bright Eyes - The First Day of My Life

Wat kan ik hier nog over zeggen. Een kinderlijk eenvoudig gitaarriedeltje en Conor Oberst die zo ongelooflijk oprecht klinkt, dat je hart er terstond van in tweeën breekt. Geweldige videoclip ook trouwens. "I'd rather be working for a pay check, than waiting to win the lottery."

Sufjan Stevens - The Dress Looks Nice On You

Weer zo'n liefdeslied, als dauwdruppels zo puur. Weinig variatie in de tekst, maar dat is niet erg als wat Sufjan te zeggen getuigt van zoveel vertrouwen en liefde.
"I can see a lot of life in you."


Radiohead - True Love Waits

Warning, meligheid op komst. Echte liefde doet soms ook gewoon pijn, en wie kan dat beter verwoorden dan Thom Yorke. Dit nummer gaat niet zozeer over liefde, dan wel over de wanhoop die erop volgt. Zo triest, maar zo schuun.
"I'm not living / I'm just killing time."

 
Uiteraard ben ik nu nog minstens honderd andere geweldige mooie nummers vergeten. Zo denk ik ondertussen zelf aan dat andere Cavenummer, 'Brompton Oratory' of aan The Boss en zijn 'Thunder Road' en zowat het halve oeuvre van The Beatles. Ik sta dus open voor suggesties, maar weet in elk geval dat als ik ooit trouw, één van de nummers hierboven geheid de openingsdans zal zijn. Nu nog leren slowen.

maandag 7 februari 2011

Afsluiten in stijl


Het begon nochtans veelbelovend voor The Streets. Op debuut ‘Original Pirate Material’  ontpopte Mike Skinner zich als de eerste Britse rapper die ook zonder overbodige bling bling opmerkelijk aanstekelijke ritmes uit de mouwen van zijn trainingspak wist te schudden en met conceptplaat ‘A Grand Don’t Come For Free’ toonde de jonge geezer uit Birmingham zich bovendien een begenadigd verhalenverteller. Skinners sterkte lag in de herkenbaarheid van zijn lyrics, maar van uit de hand gelopen cafébezoeken en aanschuiven in de pitazaak was op zijn twee laatste platen - ‘The Hardest Way to Make an Easy Living’ en vooral ‘Everything Is Borrowed’ - nog bitter weinig te bespeuren. Van hits als ‘Weak Become Heroes’ of ‘Dry Your Eyes’ bijgevolg al evenmin.

Met ‘Computers and Blues’, officieel het laatste album van zijn alter ego The Streets, krijgt Skinner nu de kans om muzikaal revanche te nemen. De hoes toont alvast plain and simple studentenkoten in East Anglia - na respectievelijk een poepsjieke auto en een indrukwekkende waterval voor ‘The Hardest Way’ en ‘Everything Is Borrowed’ - en ook Skinners teksten getuigen van een terugkeer naar zijn roots. In het heerlijke lome ‘Roof of Your Car’ mijmert hij over “electronic implants for the brain / that simulate raving sensations, Wayne” en wij kunnen ons alvast weinig alledaagser voor de geest halen dan een Facebookstatus, maar toch slagen The Streets erin ook daar een heel nummer rond te spinnen. ‘OMG’ is een ontwapenend verhaaltje dat op ‘A Grand Don’t Come For Free’ hoegenaamd niet had misstaan en Skinner verdient een pluim - wat zeggen we, een hele pauw - om het legendarische lettertype Helvetica uit de losse pols te doen rijmen op “walk away and let it go”.

Vroeger werd Skinner door critici - die zijn oerbritse sound verkeerdelijk aan de gladde beats van Amerikaanse hip hop toetsten - wel eens een gebrek aan muzikale timing verweten, maar ook op ‘Computers and Blues’ etaleert hij een onnavolgbaar gevoel voor ritme. De instrumentale inkleding van de vertelsels baant zich feilloos een weg naar je trommelvlies, zonder ooit de aandacht af te leiden van Skinners perfect gedoseerde woordenwaterval. ‘Computers and Blues’ is misschien zelden écht vernieuwend, maar aan een goed recept hoeft niet oneindig gesleuteld te worden en al zeker niet wanneer het vondsten oplevert als “You can’t Google the solution to people’s feelings” in ‘Puzzled By People’ of “There’s always light at the end of the tunnel / Maybe it’s a train” in ‘Going Through Hell’. Dat laatste klinkt trouwens wel radicaal anders - Skinner laat er samen met Robert Harvey van The Music zowaar de Angus Young in zichzelf los - en werd terecht tot eerste single gebombardeerd.

Afscheid nemen doet Skinner dus in stijl, al blijft ook het sluitstuk van zijn muzikale carrière - of toch die van het moniker The Streets - niet geheel van mankementjes bespaard. Zo is ‘ABC’, waarin hij elke regel eindigt met de volgende letter van het alfabet, niet meer dan een aardige stijloefening en kan ‘Blip On a Screen’ met zijn ingehouden, zeg maar saaie refrein enkel onze sympathie winnen omdat Skinner het schreef voor zijn toen nog ongeboren dochter. “You’re growing thumbs / I’m growing numb.” Gelukkig is er nog de toepasselijk getitelde afsluiter ‘Lock the Locks’, een verfrissend dromerig nummer waarin Skinner zich met een voor hem kenmerkende dosis zelfspot verplaatst in het vel van een kantoorklerk die zijn ontslag aanbiedt. ”I’m packing up my desk / Put it into boxes / Knock out the lights / Lock the locks and leave.” We zullen je missen, Mike.